Sinds het Neolithicum, zijn er sporen van een nederzetting rond Poujol. Uit de Gallo-Romeinse periode zijn er de resten van een dichtere habitat : vondsten van landbouw, een villa op een plaats genaamd “Le Viala”, dakpannen, potscherven en vooral een verscheidenheid van inkervingen.

Het was pas in de zesde eeuw dat we aanwijzingen vonden van het kasteel Poujol hoog op een “Puech” uitkijkend op de vallei, waarrond het dorp zich vastklampt. De parochiekerk ‘St Pierre de Rhèdes’ werd gebouwd. Aan de andere kant van de vallei waakte het kasteel Mourcairol. Door de eeuwen heen heeft Poujol periodes van relatieve stabiliteit en welvaart, gevolgd door zwarte ellende als gevolg van de turbulenties van de geschiedenis doorgemaakt.

Dankzij de agrarische economie slaagde Poujol erin vrij autonoom te leven en wat bedrijfsleven op te bouwen, maar niet zonder veel zwoegen bij het afboorden van hun percelen met de lage stenen muren om erosie tegen te gaan.

Diverse teelten waren aanwezig op de erven : wijnbouw, olijfbomen, kastanjes, eiken, granen en aardappelen, schapen en geiten, moerbeibomen voor het fokken van zijderupsen en de geroemde aardbei van Poujol, ‘de Marguerite’. Deze landbouw bracht ambachten zoals kuipers, hoepelmakers, smeders, wevers en mandenvlechters naar de streek. Om te overleven werkten velen ook als dagwerkers voor de rijkste burgers en ondanks de wijdverspreide armoede gingen alle kinderen naar school : de meisjes bij de nonnen en de jongens naar de school van de Republiek. Deze levenswijze duurde tot diep in de negentiende eeuw.

Het is de komst van de spoorlijn in 1899 na 20 jaar van gigantische werken die nieuw animo naar het dorp bracht. Parijs lag nu op slechts 24 uur van Poujol! Veel verwezenlijkingen volgden tussen 1920 en 1960: elektriciteit, stromend water, hoofdriool, een nieuw dak en een nieuwe toren van de kerk, een nieuw stadhuis, de expansie van de wijnbouw, … Poujol ervaarde toen voor het eerst tientallen jaren van echte welvaart.

Dit sloeg echter terug om met de economische crisis van de jaren ’60. Vrouwen trokken naar Lamalou om er in het befaamde kuuroord te gaan werken. Anderen vonden banen in Bédarieux, Béziers en Montpellier of “emigreerden” naar de hoofdstad om pas terug te keren om met pensioen te gaan. De landbouw die aan herstructurering toe was verdween zowat en maakte plaats voor een andere generatie metselaars, timmerlieden etc … De vergrijzing van de bevolking vroeg om een nieuwe vorm van economie : artsen, kinesisten, etc … en het bejaardentehuis was nooit leeg.

De bevolking stabiliseerde zich terug in de jaren ’80 met jonge koppels wiens kinderen in de scholengroep verwelkomd werden vanaf de kleuterschool tot het middelbaar. Het leven in de gemeenschap fleurde sterker op dan in de omgevende dorpen met ruimte voor sport, cultuur en animatie. De oude stad behoudt zijn charme voor liefhebbers van oude stenen, de fresco’s van de kerk ‘St Jean’ herwonnen hun glans van weleer (negentiende eeuw), de ‘fitness’ wandelroute biedt een met het ritme van de seizoenen wisselende omloop.

De Poujolais is allesbehalve triest en sober. Sinds mensenheugenis is er het hele jaar door wel één of ander feest (kastanjefeest, varkensvleesfeest, aardbeienfeest, kersenfeest, …) waar gegeten, gedronken, gezongen en gelachen wordt in familieverband of met de buren.